40% van de beroepsbevolking heeft Rsi
Geloof het of niet, maar momenteel hebben ongeveer 3,2 miljoen Nederlanders last van Rsi. Dit is onderzocht door TNO Arbeid. Deze mensen met Rsi-klachten vertegenwoordigen ongeveer 40% van onze totale beroepsbevolking. Nu zullen veel mensen misschien concluderen dat dit niet mogelijk is want zoveel mensen doen hun werk beroepsmatig niet achter de computer. Dit is echter een van de grootste misvattingen die er bestaan van Rsi. Rsi komt ook voor in veel andere beroepsgroepen, zoals lassers, schoonmakers, tandartsen, metselaars, timmerlieden, musici, inpakkers, slagers, koks, kappers, loodgieters enz.
Rsi is meer dan een muisarm
De verklaring ligt in het feit dar Rsi niet hetzelfde is als een muisarm. RSI staat voor repetitive strain injury. Dit is een verzamelnaam voor allerlei klachten aan de armen, nek en schouders. Deze klachten kunnen ontstaan door een langdurige statische houding, een repeterende beweging of een combinatie van beiden. Naast een computerschermwerker die langdurig zit kan dit bijvoorbeeld ook een violist zijn die last heeft van zijn "vioolschouder", of een lopendebandmedewerker die last heeft van een "lopendebandarm".
![](https://static.wixstatic.com/media/788ca5_91da2f5a63124d798b5f70a76924ade6~mv2.jpg/v1/fill/w_612,h_408,al_c,q_80,enc_auto/788ca5_91da2f5a63124d798b5f70a76924ade6~mv2.jpg)
Rsi is ontstaan tijdens de opkomst van de computer
Rsi en beeldschermwerk worden nog steeds vaak met elkaar in combinatie gebracht. Dit komt omdat eind jaren 90 van de vorige eeuw de computer sterk in opkomst kwam. In die tijd waren de werkomstandigheden veel slechter dan nu het geval is. Denk hierbij aan ergonomisch slecht ingerichte werkplekken. Dit leidde vaak tot een verkeerde werkhouding. In die tijd steeg het aantal Rsi gevallen dan ook spectaculair. Op onderstaande foto zit u een verkeerde werkhouding en een goede werkhouding.
Stop Rsi
Destijds is in 1999, in opdracht van het ministerie van sociale zaken en werkgelegenheid dan ook de campagne "Stop Rsi" gestart. Na 2 jaar stopte deze campagne, terwijl er nog geen verbetering was opgetreden. De gezondheidsraad had namelijk vastgesteld dat deze campagne een medicaliserende effect zou hebben. Dit zou betekenen dat Rsi bij de patiënten vooral tussen de oren zou zitten. Nu, anno 2012 zijn we eigenlijk nog geen steek opgeschoten, want Rsi kampt nog steeds met het imago dat het vooral tussen de oren zit. Dit is echter onjuist want het is niet zomaar dat deze grote groep mensen last heeft van een psychische aandoening. Deze mensen zitten in deze situatie vaak al niet lekker in hun vel want het kan erg pijnlijk zijn, dus deze mensen dienen uiterst serieus te worden genomen. Dit probleem wordt nog steeds behoorlijk onderschat.
De kosten lopen op
Ieder jaar gaan volgens ruwe schattingen 340.000 tot 675.000 mensen naar de dokter toe met werk gerelateerde klachten aan de arm, nek of schouder. Dit kost de staat jaarlijks zo´n 2 miljard Euro. Deze kosten worden naar verwachting in de toekomst steeds hoger omdat de jongeren in steeds toenemende mate deze klachten vertonen. Jongeren zitten dan ook vaak achter de (spelletjes)computer en zijn vaak bezig met hun mobieltje. Nog steeds vindt de regering en het ministerie van volksgezondheid deze klachten niet belangrijk genoeg om officieel een onderzoek te starten. Rsi bestaat gewoonweg niet volgens de regering, en dat terwijl de feiten bepaald niet liegen.
Rsi kan weer over gaan
Het is een misvatting door te denken dat mensen die last hebben van Rsi nooit meer af komen van hun klachten en uiteindelijk terechtkomen in de WAO. Het is weliswaar de ziekte die het meest wordt gemeld maar slechts 3% van de mensen die in de WAO terechtkomen is het gevolg van Rsi. Rsi lijdt vaak niet tot langdurig ziekteverzuim. Rsi gerelateerde klachten kunnen na verloop van tijd weer overgaan, en dan zelfs bij mensen die er dagelijks last van hebben. Neem dan alleen wel wat meer pauzes, probeer het werk af te wisselen en zorg voor een ergonomisch goede werkplek. Stress is vaak ook funest. Neem in ieder geval contact op met uw huisarts, liefst in een zo vroeg mogelijk stadium.